Rei van engelen
Zang:
Wie is het, die zo hoog gezeten
Zo diep ín ’t grondeloze licht,
Van tijd noch eeuwigheid gemeten,
Noch ronden, zonder tegenwicht,
Bij zich bestaat, geen steun van buiten
Ontleent, maar op zich zelve rust,
En in zijn wezen kan besluiten
Wat om en in hem, onbewust
Van wanken, draeit, en wordt gedreven
Om ’t een en enig middelpunt,
Der zonnen zon, de geest, het leven,
De ziel van alles, wat gij kunt
Bevroên, of nimmermeer bevroeden,
Het hart, de bronaêr, d’oceaan,
En oorsprong van zo vele goeden
Als uit hem vloeien, en bestaan
Bij zijn genade, en alvermogen,
En wijsheid, die hun ’t wezen schonk
Uit niet, eer dit in top voltogen
Palais, der heemlen hemel, blonk;
Daar wij met vleuglen d’ ogen dekken,
Voor aller glansen Majesteit,
Terwijl we ’s hemels lofgalm wekken,
En vallen, uit eerbiedigheid,
Uit vreze, in zwijm op ’t aanzicht neder?
Wie is het? Noemt, beschrijft ons hem,
Met ene Sarafijne veder.
Of schort het aan begrip en stem?
Tegenzang:
Dat ’s God. Oneindig eeuwig Wezen
Van alle ding, dat wezen heeft,
Vergeef het ons; o nooit volprezen
Van al wat leeft, of niet en leeft,
Nooit uitgesproken, noch te spreken,
Vergeef het ons, en scheldt ons kwijt,
Dat geen verbeelding, tong, noch teken
U melden kan. Gij waart, gij zijt,
Gij blijft de zelve. Alle Englekennis
En uitspraak, zwak en onbekwaam,
Is maar ontheiliging en schennis:
Want ieder draagt zijn eigen naam
Behalve gij. Wie kan u noemen
Bij uwe Naam? Wie wordt gewijd
Tot uw Orakel? Wie durft roemen?
Gij bent alleen dan die Gij zijt,
U zelf bekend en niemand nader,
U zulks te kennen als gij waart,
Der eeuwigheden glans en ader;
Wie is dat licht geopenbaard?
Wie is de glansen glans verschenen?
Dat zien is nog een hoger heil
Dan wij van uw genade ontlenen,
Dat overschrijdt het perk en peil
Van ons vermogen. Wij verouden
In onze duur, gij nimmermeer.
Uw wezen moet ons onderhouden,
Verheft de Godheid: zingt haar eer.
Toezang:
Heilig, heilig, nog eens heilig,
Driemaal heilig: eer zij God.
Buiten God is ’t nergens veilig
Heilig is het hoog gebod.
Zijn geheimenis zij bondig.
Men aanbidde zijn bevel,
Dat men overal verkondig:
Al wat God behaagt, is wel.